“Da You” is niet meer de pittoreske Chinese toko van weleer. De winkel van eigenaar Youhong Zhen is uitgegroeid tot een praktische, moderne buurtsuper. Maar net als vroeger, toen het nog een rommelig zaakje was, is hij open vóór acht uur ‘s ochtends en sluit hij nooit vóór tienen ‘s avonds.

Het houten bankje voor de deur is ook gebleven. Dat is nog steeds de ontmoetingsplek bij uitstek voor de Curaçaose mannen die in de loop van de dag grote behoefte krijgen aan een koud biertje.

Elke buurt heeft zo een zelfde minimarkt en bijna altijd wordt die gerund door een Chinese migrant met zijn familie. Als die kleine supermarkten er niet zouden zijn, moesten ze uitgevonden worden want zonder het onvoorstelbare assortiment aan spullen dat er wordt verkocht, ook nog eens aan de laagste prijzen, functioneert de buurt niet. Om van de noodzakelijke voorziening van koude biertjes maar niet te spreken!

De eigenaren worden nog steeds zonder veel eerbied met “hé chino” aangesproken. Het wordt de nijvere Chinezen, die letterlijk elke dag van het jaar de hele dag open zijn, nu bovendien ook nog eens verweten dat ze de Curaçaose economie schade berokkenen.

Volgens de Partido Laboral worden er door de Chinezen geen lokale arbeidsplaatsen gecreëerd en exporteren ze deviezen. “Wij zijn niet tegen migranten, maar hun bedrijfsvoering mag niet tegen ons land en volk gericht zijn”, zegt de partij. In een persbericht wordt betreurd dat het voornamelijk de Chinezen zijn die de laatste jaren zijn doorgedrongen in de minimarkten en de kleine restaurants.

Zonder veel bewijsvoering worden de Chinezen ook in verband gebracht met illegaal gokken, illegale prostitutie en handel in illegale producten. Het schijnt dat de Chinezen alles kunnen doen zonder gehinderd te worden door justitie, schrijft de PL. “De lokale Chinese economie levert oneerlijke concurrentie op voor lokale bedrijven die wel gebonden zijn aan controle op arbeid, hygiëne en belastingen.”

Deze hetze tegen de Chinezen is nieuw. Er is misschien altijd wel iets van onderhuidse frictie geweest tussen de lokale bevolking en migranten, maar het is nu virulent omdat er blijkbaar politiek mee gescoord kan worden.

De Partido Laboral is een kleine linkse partij die is voortgekomen uit een vakbond en heeft ooit redelijk succes gehad. Hun “swooping statement” over de Chinezen heeft veel mensen verrast. Bij de laatste verkiezingen hebben ze echter geen zetels meer gehaald. Met dit migranten thema komen ze weer in de belangstelling.

Het groeiende politieke sentiment om Curaçao te willen teruggeven aan de Curaçaoënaars richt zich niet alleen tegen de Chinezen.

Er wordt ook luid afkeer geventileerd van Nederlandse stagiairs. Daar zijn er zo, het hele jaar door, gemiddeld een duizendtal van te vinden op het eiland.

Jaime Cordoba van Pueblo Soberano (PS) heeft het over die “horde Nederlanders” en beweert dat “de lokale studenten amper stageplaatsen kunnen krijgen terwijl de Nederlandse studenten kunnen kiezen”.

Partijleider Helmin Wiel van PS meent bovendien dat die Nederlandse stagiaires na hun stageperiode hier blijven werken en zo banen inpikken van de lokale bevolking.

Dat soort oprispingen tegen Europese Nederlanders zijn er altijd wel geweest, maar nu zit de PS, die daar graag gebruik van maakt, in de regerende coalitie.

“Het vinden van een stageplek is inderdaad niet eenvoudig,” zegt Maarten de Jong, directeur van “Bureau Wereldstage” die bij lokale bedrijven bemiddelt voor Nederlandse stagiairs. Als de gewenste stageplek niet gevonden wordt door een lokale student, heeft dit volgens hem niets te maken met de aanwezigheid van Nederlanders.

Hij is in gesprek met de ministers van Onderwijs, Economische Zaken en Sociale Zaken om het negatieve sentiment te keren en zijn bureau ook dienstbaar te maken voor de lokale studenten.

De Curaçaose studenten zouden volgens hem toch ook pro-actiever te werk moeten gaan. “Het vinden van een stage is bijna een vak op zich en de studenten hier kunnen op dat gebied nog veel leren”, zegt hij. “De docenten moeten niet op zoek gaan, maar slechts kennis van zaken aanreiken. Hierna moeten de studenten zelf gaan solliciteren.”

Pueblo Soberano is begonnen met een kruistocht tegen alle migranten. Ze combineren de hekel aan buitenlanders met oprechte zorg over de werkloosheid, die vooral onder de lokale jongeren erg hoog is. De partij heeft een initiatiefwetsvoorstel ingediend dat ervoor moet zorgen dat elk bedrijf op het eiland voor minstens 80 procent lokale mensen in dienst heeft.

Wiels wil dat vooral in de horeca en in de bouw Curaçaose arbeidskrachten worden tewerkgesteld, want “die moeten tegenwoordig toezien hoe voornamelijk niet-lokalen aan bod komen”, aldus Wiels. Als de wet wordt aangenomen, worden bedrijven bestraft die minder dan 80 procent lokale arbeidskrachten in dienst hebben. Uiteindelijk kan zo’n bedrijf zelfs gesloten worden.

In een populair eetcafé op het Wilhelminaplein in het hartje van Willemstad zijn de obers een mix van jonge Hollandse en Curaçaose meiden. De samenstelling wisselt zowat om het halve jaar. “Het is voor bijna iedereen die hier werkt eerder een tussenstation dan een carrière, zegt een serveerster met blonde krulletjes die net het eten brengt voor een tafeltje met Curaçaose klanten. Ze is geen stagiaire, maar verdient wat bij tot ze voor een vaste baan weer naar Nederland moet. Voor een lang gesprek over dreigend sluitingsgevaar heeft ze geen tijd want het is aanpoten rond de lunch.

Dat 80/20 wetsvoorstel is, sedert het werd ingediend, wel het gesprek van de dag. Dat kan ook niet anders, want op Curaçao zijn migranten onmisbaar om de dagelijkse gang van zaken draaiende te houden. Leraren komen vaak uit Suriname, de meubelhandel wordt gedreven door Libanezen, de lokale landbouw gebeurt door Portugezen, er wordt rond de villa’s in de betere buurten getuinierd door Haïtianen, de kappers en schoonheidsalons worden bevolkt door personeel uit de Dominicaanse Republiek. Er zijn mensen van 107 nationaliteiten op een eiland met 143.000 bewoners.

Een arbeidskrachtenonderzoek uit 2009 van het Curaçaose Centraal Bureau voor de Statistiek toont aan dat maar 73 procent van de beroepsbevolking een lokale arbeidskracht is. Zes procent is in Nederland geboren en 21 procent ergens anders.

Het aantal op Curaçao geboren werknemers is in 2009 ook nog eens met ruim 1.000 personen afgenomen, terwijl er bijna 1.300 buitenlandse werknemers zijn bijgekomen.

Van het totaal aantal buitenlanders op Curaçao is 6 procent werkgever en 12 procent kleine zelfstandige. Dat lijkt allemaal nogal mee te vallen, maar het klinkt anders in het perspectief van de Curaçaose economie: slechts 59 procent van de werkgevers is lokaal en 41 procent is buitenlands. Onder kleine zelfstandigen zijn de percentages respectievelijk 56 en 44 procent.

Joep Rooijakkers, de manager van een groot vervoers- en verhuisbedrijf, geeft de 80/20 wet geen kans. Hij heeft zelf voornamelijk Curaçaoënaars in dienst, dus het treft hem straks niet, maar hij begrijpt wel dat zonder import de hoeveelheid werk die er op het eiland is niet verzet kan worden. Zowel aan de bovenkant als aan de onderkant van de arbeidsmarkt zijn er migranten nodig voor jobs die de lokale bevolking niet kan of niet wil uitvoeren. “Het is grotendeels politieke retoriek,” zo zegt hij, “maar het houdt de gemoederen wel bezig.”

De kritiek op buitenlandse aanwezigheid op Curaçao is vaak ook gewoon kritiek op de mores van die buitenlanders.

Meestal spoort de manier van doen van de migranten niet met de traditie van de lokale bewoners. De migranten zijn druk met het boetseren van hun toekomst en doen dat op hun eigen manier. Ze zijn nu wel op Curaçao, maar dat is niet altijd het centrum van hun wereld.

De lokale bewoners hebben er vaak niet zo’n grote behoefte aan om door migranten te worden meegenomen in een grote vaart der volkeren. Ze houden er liever hun eigen manier van doen op na. Daarom mengt migrantenarbeid en lokale arbeid als olie en water en heerst er groot wederzijds onbegrip.

Respect voor de lokale gang van zaken, op het eigen eiland gerespecteerd worden als Yu di Kòrsou (Curaçaoënaar, in het Papiaments), dat is waar het schoentje knelt.

Ultranationalist Wiels verduidelijkte in een radio interview: “Iemand die hier gevestigd is en wiens papieren in orde zijn kunnen we beschouwen als Yu di Kòrsou, als die hier al geruime tijd woont. Als je onze taal spreekt, onze gewoonten, onze mensen, onze muziek en onze geschiedenis respecteert, dan ben je Yu di Kòrsou.”

Aan die criteria voldoet Youhong Zhen meer dan voldoende, maar hij heeft er niet zo’n behoefte aan om als Curaçaoënaar gecoöpteerd te worden. Als alles volgens plan verloopt gaat hij – na meer dan 10 jaar op Curaçao – tegen het eind van het jaar naar New York om daar een winkel te beginnen. Voor hem was de wereld al groot, nog vóór hij naar Curaçao emigreerde.

Overigens heeft bijna de helft van alle Curaçaoënaars in de loop van de jaren hun bestaan ergens anders op de wereld vorm gegeven. De andere helft is op het eiland gebleven.